Als de afgelopen weken iets duidelijk hebben gemaakt, is het wel hoe snel onze vaste waarden en ideeën achterhaald kunnen raken. Dat geldt ook voor architectonische begrippen. Arcam is begonnen met een inventarisatie daarvan en beschouwing daarop.
Toen begin maart 2020 Corona de dagelijkse realiteit ging bepalen, leek het even ondenkbaar om een tentoonstelling te maken. Zou die überhaupt wel voor publiek toegankelijk zijn? En bevindt een onderwerp als Amsterdamse ornamenten zich niet totaal bezijden de rauwe actualiteit? Maar parallel aan dalende lijnen in grafieken stijgt de behoefte aan een break out na de (eerste) outbreak. De drang naar het vertellen van verhalen groeit, bij Amsterdam Museum, maar ook bij Arcam. Architectonisch herijken #8 – Het ornament.
Mensen proberen, zo verantwoord mogelijk, even te ontsnappen aan de kille feiten en strenge waarschuwingen, bijvoorbeeld door middel van afleiding, zelfontwikkeling of troost. Hoe fijn is het om je te verliezen in een milde vorm van escapisme of om de tijd te vergeten bij oogstrelende details? In lijn met die behoefte brengt Am I an Ornament? bezinning in vorm, kleur en materiaal. Elk ornament is immers ook een verhaal dat een gebouw verbindt met de stad, via een gedeelde geschiedenis, een dialoog of een samenwerking tussen architect en kunstenaar.
Totdat Adolf Loos in zijn essay Ornament und Verbrechen (1908) (Architectuur en al het andere) het ornament in de ban deed, stond het als bouwkundig element nauwelijks ter discussie. Eeuwenlang waren gevelversiering en functionele details niet van elkaar gescheiden. Lees maar mee met Zantkuijl over de kroonlijst van het pand aan de Oudezijds Voorburgwal 187 uit 1663 in Amsterdam. Een kroonlijst is een veredelde waterlijst, met een drupkant, een ojief en een eierlijst, die samen in hun spel van bollingen en rondingen zorgen voor licht en schaduw in genuanceerde intensiteiten. En de gevel moet beschermen tegen regeninslag.
Voor Loos was de betekenisvolle verbinding tussen ornament en conceptuele, eigentijdse architectonische vernieuwing verloren gegaan. Ook na hem probeerden architecten het ornament af te schaffen. “De 8 WIL geen weelde architectuur ontsproten aan de vormenwellust van getalenteerde individuen”, aldus De 8 in i10 (1927). Maar iedereen weet dat zelfs de meest minimalistische architect zich ‘schuldig’ maakte aan verfraaiing. Het kan wel zonder, maar de architectuur wordt er zo vreugdeloos van.
Pas met het postmodernisme in de jaren 1970 kwam het ornament terug, zij het aanvankelijk nog vermomd als conceptueel detail (tijdens het Minimalisme in de jaren 1980-1990). Zo sprak Ed Melet in Het Architectonisch detail (2002) nog van “begeerlijk detailleren”, maar dat verwees ook – zonder negatieve connotatie – naar ornamenten. Hij formuleerde en passant prachtige taalornamenten, zoals ‘Het weggedetailleerde detail’ (over UNSTUDIO) en ‘de vleug van het vlak’ (over Rudy Uytenhaak). Building as Ornament van Michiel van Raaij (2014) bracht het ornament als onderwerp terug op de agenda. Met Ornament and Identity (2018) kwam het ornament definitief terug in de gratie.
Het ornament is dus terug, maar de interpretaties van wat een ornament is, lopen zo ver uiteen, dat het niet langer een eenduidig bouwkundig element is. Wel sluit het aan op uiteenlopende actuele thema’s. Met aandacht voor materiaalschaarste, duurzaamheid, representatie en schoonheid is de koppeling van ornament aan technologische en sociale vernieuwing wederom actueel, nu in prachtige foto’s van Marco de Groot. Zo kan elke bezoeker ontsnappen naar zijn eigen ‘happy place’. Mentaal dan, want ook in de Arcam galerie gelden de RIVM–richtlijnen.
(Met dank aan Isanne Damen, programmamaker Arcam)