Amsterdam – een korte geschiedenis

27.07.21 Arcam
De groei van een stad

Ruim zevenhonderd jaar geleden – aan het eind van de dertiende eeuw – werd daar waar de rivier de Amstel uitmondde in de toenmalige Zuiderzee een dam gelegd. Rondom die dam ontstond de havenstad Amsterdam, die zich dankzij de handel en de visserij gestaag kon ontwikkelen en uitbreiden.

Aan het eind van de vijftiende eeuw werd zij ommuurd. In de zeventiende eeuw was er sprake van grote economische en culturele bloei. De stad werd verrijkt met de majestueuze en zo karakteristieke grachtengordel waar gegoede kooplieden zich vestigden. Minder vermogende Amsterdammers en kleine bedrijven waarvoor aan de grachten geen plaats was, vonden onderdak in een nieuw westelijk stadsdeel (de Jordaan). Daarna duurde het ruim twee eeuwen voordat nieuwe woonwijken werden aangelegd.

In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal inwoners toe en ontstond er grote woningnood die verdere uitbreiding van de stad buiten de grachtengordel noodzakelijk maakte. Het ‘Plan Kalff’ (1877) bracht verlichting maar loste niet alle problemen op. In 1917 kwam ‘Plan Zuid’ van H.P. Berlage tot stand – een plan waarin aandacht voor de bebouwing is gecombineerd met grote zorg voor de vormgeving van de openbare ruimte. En toen kort daarop al bleek dat de stad ook na de realisatie van Plan-Zuid nog niet genoeg woonruimte zou bieden, werd in 1928 de dienst Stadsontwikkeling ingesteld. Deze dienst kreeg opdracht onderzoek te doen naar de te verwachten groei van Amsterdam tot het jaar 2000 en dit resulteerde in het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van 1935. Op basis van dit plan werden niet alleen de Westelijke Tuinsteden en Buitenveldert maar ook recreatiegebieden als het Amsterdamse Bos en de Sloterplas aangelegd. De structuurplannen voor Amsterdam-Noord en Zuidoost (Bijlmermeer en Gaasperdam) uit 1958 en 1959 kunnen gezien worden als aanvullingen op het AUP. In het laatste decennium van de twintigste eeuw werden de nieuwe woonwijken Nieuw Sloten en De Aker voltooid, en weinig later liep ook de transformatie van het Oostelijk Havengebied tot nieuw woongebied ten einde.

In het begin van de eenentwintigste eeuw groeit de stad oostwaarts op nieuwe wooneilanden in het IJmeer, terwijl elders, langs de Zuidas, de bouw van een zakenstad in volle gang is. De Westelijke Tuinsteden worden aangepast aan de eisen van deze tijd, een karwei dat in de Bijlmermeer wordt afgerond, en nabij het stadscentrum worden de Zuidelijke IJ-oevers opnieuw ontwikkeld of verbouwd. De uitbreiding van het metronet met de Noord/Zuidlijn, waaraan rond de klok wordt doorgewerkt, zal onder meer een impuls geven aan de ontwikkeling van Amsterdam Noord en de Noordelijke IJ-oevers, waarvoor de plannen klaarliggen.

Kenmerkend voor Amsterdam is dat de stadia in de groei van de stad nog duidelijk zijn te herkennen in het stadsbeeld – zowel in de contrasten tussen de verschillende stadsdelen als in de afzonderlijke gebouwen die een brug slaan naar het verleden. Zo herinneren, midden in een levende stad, de Schreierstoren, de St Antoniespoort (de Waag) en de Munttoren nog aan de allereerste vestingwerken.

Glorie, verval en nieuwe expansie

Tot in de late middeleeuwen waren de huizen in Amsterdam van hout en werden alleen kerken en kloosters uit steen opgetrokken. Stille getuigen zijn het houten huis op het Begijnhof en de Nieuwe Kerk. Na enkele grote stadsbranden werd in 1669 overgegaan op baksteenbouw. De huizen die vanaf dat moment gebouwd werden, hadden over het algemeen een souterrain, een verhoogde begane grond die ontsloten werd via een aparte trap en twee of meer verdiepingen.

De grote economische verschillen en het rijke culturele klimaat in de zeventiende eeuw hebben ook hun stempel op de architectuur gedrukt. In de Jordaan – een wijk waarvan de structuur verwijst naar de oorspronkelijke agrarische slotenverkaveling – ontstonden nauwe straten met kleine bedrijfjes en huizen voor in de regel meer dan één gezin, terwijl op hetzelfde moment aan de grachten monumentale huizen en pakhuizen werden gebouwd.

De opdrachtgevers van die grachtenpanden raakten in het begin van de zeventiende eeuw in de ban van de Italiaanse renaissance-architectuur en zo ontstond in Amsterdam de ‘Hollandse Renaissance’ met haar rijke, uit klassieke en traditionele elementen opgebouwde ornamentiek. Korte tijd later maakten de uitbundige decoraties plaats voor een zuiver gebruik van klassieke elementen in het ‘Hollandse Classicisme’. Het is te herkennen aan pilasterorden afgesloten met een kroonlijst en soms een fronton. In de achttiende eeuw werden veel zeventiende-eeuwse gevels vervangen of aangepast, waarbij vaak decoraties in (uit Frankrijk overgewaaide) Lodewijkstijlen werden toegevoegd. Het einde van de eeuw bracht economisch verval en een versoberd classicisme.

Tijdens de Franse overheersing stelde koning Lodewijk Napoleon naar Frans voorbeeld de Prix de Rome in, ter stimulering van de cultuur, die van het economische verval te lijden had. Hierdoor kregen onder anderen J.D. Zocher jr, J. de Greef en T.F. Suys de gelegenheid onderwijs te volgen in Rome en Parijs, waar in die tijd sterk de nadruk lag op de neo-classicistische architectuur. Onder invloed hiervan deed het neo-classicisme ook zijn intrede in Amsterdam.

In de loop van de negentiende eeuw trok de economie weer aan door de opkomende industrie. Hiermee samenhangend groeide de Amsterdamse bevolking snel en raakte de stad volgebouwd. De onhygiënische woonomstandigheden die daarvan het gevolg waren, vormden de aanleiding om vanaf 1850 de stadsmuren af te breken en buiten de Singelgracht nieuwe woonwijken te bouwen. Het ‘Plan Kalff’ dat daartoe gemaakt werd, liet het bouwen echter over aan particulieren en gaf speculanten alle kans zich te verrijken. Daardoor droeg de Pijp, een wijk die kenmerkend is voor dit uitbreidingsplan, niet wezenlijk bij aan de verbetering van de woonomstandigheden.

Behalve aan de volkswoningbouw werd in deze tijd ook aan de schoonheid van de stad gewerkt. Zo kreeg rond het Vondelpark een stadsdeel met allure gestalte, voor een deel naar ontwerp van architect en ondernemer P.J.H. Cuypers. Cuypers ontwierp bovendien het Rijksmuseum, waarin hij neo-gothische en neo-renaissance stijlelementen combineerde. Aan het eind van de negentiende eeuw nam onder aanvoering van H.P. Berlage de kritiek op de bouw in neo-stijlen toe. Diens Koopmansbeurs aan het Damrak werd in 1903 voltooid en zou een keerpunt vormen in de Nederlandse architectuur.

Van Woningwet tot Algemeen Uitbreidingsplan

Aan het eind van de negentiende eeuw woonden vele stedelingen in Nederland nog onder onaanvaardbare omstandigheden en werd algemeen de behoefte gevoeld om een wettelijk kader te scheppen voor de volkswoningbouw. Het gevolg was de voor alle verdere ontwikkelingen belangrijke Woningwet. Deze verplichtte gemeenten tot het maken van uitbreidingsplannen en het opstellen van een bouwverordening waarin de eisen waaraan de volkswoningbouw moest voldoen, werden vastgesteld. Het eerste uitbreidingsplan dat in het kader hiervan in Amsterdam tot stand kwam was het ‘Plan Zuid’ van H.P. Berlage (1915-1917).

De tijd waarin dit plan gerealiseerd werd was ook de tijd van de Amsterdamse School en het waren vooral architecten van deze stroming die van de woningbouwverenigingen de opdracht kregen de bouwblokken in Amsterdam-Zuid te ontwerpen. Zij vatten het bouwblok op als een grote sculptuur waarvan alle onderdelen om een karakteristieke behandeling vragen zonder dat de eenheid verloren gaat. Zo ontstonden bijvoorbeeld in Amsterdam-Zuid het woningencomplex ‘De Dageraad’ van P.L. Kramer en in de Spaarndammerbuurt het woningencomplex ‘Eigen Haard’ van M. de Klerk.

Spoedig echter werd duidelijk dat de bouwwijze van de Amsterdamse School te duur was om op grote schaal in te zetten en het alternatief werd aangedragen door de moderne architecten van het Nieuwe Bouwen. Zij streefden naar een sober functionalisme, stimuleerden het gebruik van nieuwe materialen als beton, staal en glas en benadrukten het belang van lucht, licht en ruimte in het gebouw en de stad. Niet lang nadat in Betondorp de eerste tekenen van een andere architectuur zichtbaar werden, beleefde Amsterdam de bouw van monumenten als de Cineac en de Openluchtschool van J. Duiker.

Behalve in enkele gebouwen vond het Nieuwe Bouwen in Amsterdam zijn neerslag in het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP), waarin de grondslagen voor de ontwikkeling van de stad tot het einde van de twintigste eeuw globaal werden aangegeven en waaraan de namen van C. van Eesteren en J.H. Mulder onverbrekelijk zijn verbonden. Dit plan, waarin wonen, werken, recreatie en verkeer zijn gescheiden en is gekozen voor de strokenbouw, werd in 1935 door de gemeenteraad goedgekeurd maar kort daarna noopte de oorlog tot uitstel van de uitvoering.

Nieuwe aandacht voor de binnenstad

Na de Tweede Wereldoorlog was de woningnood groot en kwam op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) een grote woningproductie op gang. Vanaf 1951 werd de realisatie van de westelijke stadsuitbreiding ter hand genomen en zagen vier tuinsteden (Slotermeer, Geuzenveld, Slotervaart en Osdorp) het licht rond de gelijktijdig aangelegde Sloterplas. Kenmerkend voor deze ruim opgezette wijken is de afwisseling van hoog-, midden- en laagbouw en de aanwezigheid van veel groen.

Met de bouw van Buitenveldert (vanaf 1958) werd het oorspronkelijke AUP voltooid, maar tezelfdertijd werden nieuwe plandelen toegevoegd. Het werd toen namelijk duidelijk dat er behoefte was aan meer en ook grotere woningen. Nieuwe uitbreidingsgebieden werden gevonden in Amsterdam-Noord, dat door de aanleg van de IJ-tunnel in 1968 uit zijn isolement was gehaald, en in Amsterdam-Zuid en Zuidoost waar de Bijlmermeer werd gebouwd. Vooral die laatste trok de aandacht omdat hij nog sterker dan het oorspronkelijke AUP werd opgezet naar het stedebouwkundig ideaal van de CIAM, met hoge flatgebouwen in het groen, verhoogde autowegen en open gebieden die alleen toegankelijk zijn voor voetgangers en fietsers.

 

Nog ten tijde van de bouw van de Bijlmermeer daagde het besef dat in de eerste decennia na de oorlog de aandacht teveel geconcentreerd was geweest op de uitbreiding van de stad en dat de oude stad daardoor verpauperd was. In eerste instantie probeerde de gemeente de problemen te ondervangen door sloop en plaatsvervangende nieuwbouw, maar hiertegen kwamen diverse buurten in opstand. Twee Amsterdamse wijken, de Jordaan en de Nieuwmarktbuurt, speelden daarbij een voortrekkersrol.

De Jordaan, waarvoor tot in 1970 grootschalige sloopplannen bestonden, bevocht in 1972 een bestemmingsplan waarin de bestaande rooilijnen gerespecteerd werden. De Nieuwmarktbuurt, die al zeer te lijden had gehad onder de Tweede Wereldoorlog, leek in de jaren zeventig door de aanleg van de metro en geplande verkeersdoorbraken letterlijk van de kaart te worden geveegd. Maar ook hier eisten de bewoners de restauratie van historische panden, nieuwbouw binnen de bestaande rooilijnen en betaalbare nieuwe woningen in combinatie met bedrijfsruimten en winkels. Na een emotionele strijd werd het stadsvernieuwingsbeleid omgebogen in de richting van behoud en herstel. Leidraad bij de wederopbouw van de Nieuwmarktbuurt was een op diversiteit en functiemenging gebaseerd stedebouwkundig plan van A.E. van Eyck & Th. Bosch.

Wonen, nieuw en vernieuwd

Als gevolg van de aanhoudende vraag naar woonruimte is ook in de jaren negentig en daarna de nadruk blijven liggen op woningbouw. Nieuwe woongebieden zijn de laatste decennia zowel in de bestaande stad als aan de rand ervan gevonden. In de stad wordt ruimte gecreëerd door oude woningen (soms hele straatwanden) te slopen en nieuwe te bouwen (Mercatorplein, Tropenpunt), gebieden een nieuwe bestemming te geven (Oranje Nassaukazerneterrein, Meander) en gaten te vullen (Binnenwieringerstraat, Hoogte Kadijk).

Voor de uitbreidingswijken zijn concepten gevonden die verschillen van dat van de Bijlmermeer in Zuidoost. Deze wijk werd, mede vanwege de hoge huurprijzen en het ontbreken van sociale voorzieningen, al snel na de bouw geconfronteerd met leegstand en problemen als sociale onveiligheid en vandalisme. Daarom is vanaf het eind van de jaren tachtig de voorkeur gegeven aan laag- en middelhoogbouw in een hoge dichtheid. Volgens dit concept ontstonden in de jaren negentig wijken als Nieuw Sloten en De Aker. Hoewel ernaar is gestreefd om verschillende functies te integreren, ademen deze nieuwe wijken een suburbane sfeer. Delen van de Bijlmermeer zelf hebben in de jaren negentig een metamorfose ondergaan waarbij hoogbouw is aangepast of vervangen door nieuwbouw, vaak met de voordeur aan de straat.

Bij de herbestemming van voormalige industrie-eilanden in het Oostelijk Havengebied is geëxperimenteerd met verschillende stedebouwkundige uitgangspunten voor de woonwijken, getuige de grote woonblokken op het KNSM-eiland, de aaneengesloten middelhoogbouw op het Java-eiland en de grondontsloten woningen in hoge dichtheid op Borneo-Sporenburg. Op Borneo bevinden zich ook zogenaamde ‘vrije kavels’, waar particulieren met een architect van hun keuze naar eigen inzicht woningen hebben gerealiseerd. De uitbundige stedebouwkundige en architectonische verscheidenheid van de nieuwe woonwijken verraadt dat hier is gebouwd in een toenemend liberaal en marktgericht klimaat, waarin de burger vooral woonconsument is geworden.

Kort na 2000 was de herontwikkeling van het Oostelijk Havengebied zo goed als afgerond. Een nieuw brandpunt van Amsterdamse woningbouwactiviteit bevindt zich verder oostwaarts in het IJmeer, waar op een reeks kunstmatige eilanden een nieuwe stadswijk verrijst. Het aanhoudende economische laagtij van het begin van de eenentwintigste eeuw vertraagt weliswaar de bouw, maar lijkt een rijke schakering van stedebouwkundige ideeën en woningconcepten – inclusief vrije kavels – niet in de weg te staan.

Tegen het eind van de twintigste eeuw startte ook de vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden, uitbreidingswijken uit de wederopbouwtijd. In een grootscheepse en langjarige operatie, die sloop en nieuwbouw combineert met renovatie, wordt hier het woningenbestand aangepast aan de wooneisen van deze tijd. Hierbij is het streven naar integratie van oude en nieuwe Nederlanders een belangrijke doelstelling.

Economie, vrije tijd en infrastructuur

Behalve het ontwikkelen van woonwijken krijgt ook de bouw ter versteviging van het economische klimaat van Amsterdam de laatste decennia volop aandacht. Dat heeft onder meer geresulteerd in de ontwikkeling van nieuwe kantoorgebieden, nieuwe onderwijsgebouwen, nieuwe toeristische en culturele voorzieningen, en nieuwe winkelcentra. Voorbeelden hiervan zijn de uit de jaren negentig daterende binnenstedelijke winkelcentra De Kolk en Magna Plaza, en het uitgaans- en winkelgebied bij de Amsterdam Arena in Zuidoost, dat de komende jaren verder wordt verdicht.

Nieuwe concentraties van kantoren zijn onder meer te vinden nabij station Sloterdijk in het gebied Amsterdam Teleport, direct naast het Amstelstation waar een klein cluster van hoogbouwkantoren is verrezen, en rond station Zuid/WTC, waar direct aan de ringweg A10 en op luttele minuten van luchthaven Schiphol de Zuidas groeiende is. De ontwikkeling van dit laatste, omvangrijke kantorengebied, dat volgens de plannen zal worden opgewaardeerd met woningen en culturele voorzieningen, speelt een belangrijke rol in de concurrentiestrijd met andere gemeenten, steden en regio’s in binnen- en buitenland. De inzet van die strijd is het aantrekken van kapitaalkrachtige ondernemingen.

De nieuwbouw voor het Anne Frankhuis (grenzend aan het oorspronkelijke Achterhuis), voor het depot van het Scheepvaartmuseum en voor Arcam, wijst onder meer op de betekenis van Amsterdam als (cultuur-) toeristische bestemming. De Passagiersterminal Amsterdam, voor de afhandeling van cruiseschepen, en het naastgelegen Muziekgebouw/Bimhuis, zijn bouwstenen in de ontwikkeling van de Zuidelijke IJ-oevers, zoals die al sinds de jaren zeventig door de Amsterdamse stedebouwers wordt nagestreefd. Onderdeel van dit langlopende havenfront-project is ook de transformatie van het Wester- en het Oosterdokseiland tot nieuwe woon-, werk- en verblijfsruimte.

Het Stationseiland wordt ingrijpend verbouwd met het oog op een betere afhandeling van de reizigersstromen. Het is niet alleen een verbindende schakel in de oost/west-as, tussen de twee naburige eilanden en verder, tot aan IJburg toe, maar is ook een belangrijke halte in de Noord/Zuidlijn. Deze uitbreiding van het nog steeds bescheiden Amsterdamse metronetwerk, roept Amsterdam Noord en tal van andere plekken die door deze infrastructuur worden verbonden, wakker in een verjongd stedelijk bestaan.

Uit: Arcam, Architectuurkaart Amsterdam (2009)

Website by HOAX Amsterdam